De mannenpil
Mannen zijn niet te vertrouwen. Mijn vroegere baas zei altijd: ik lieg niet, maar ik heb wel veel fantasie. Nou, daar ga je dus.
Natuurlijk zijn de meeste mannen (neem die van mijzelf) wél attent, aardig, zorgzaam en betrouwbaar, een rots in de branding en een jongen van stavast. Maar al die mooie karaktertrekken verdampen op het moment dat er neuken aan de orde is. Over de vrouwenpil zijn in het begin veel grappen gemaakt: de pil is wel betrouwbaar, maar de vrouw niet. Of: het kan ook met een aspirientje, maar dat moet je wel tussen je knieën houden.
De mannenpil zou nu de vrouwenpil kunnen vervangen. Hoe moeten we ons dit voorstellen?
Een leuke familie – we zagen er vele voorbeelden van tijdens onze zomervakantie – bestaat uit een vader, een moeder en drie etterbakjes. Je ziet ze altijd in pizzeria’s en in pannenkoekenrestaurants (iets anders is niet meer te betalen – leer nooit uw kinderen een Franse menukaart lezen en begrijpen). Zo’n gezinnetje is ‘compleet’ – daar moet er niet nog eentje bij. Daar zijn diverse oplossingen voor, maar behalve de pil (voor de vrouw) is niets honderd procent betrouwbaar. Als een vrouw van de pil hoge bloeddruk en hoofdpijn krijgt, of iets anders waardoor ze er beter van kan afzien, dan zou de mannenpil een zekere oplossing kunnen bieden. Beter zou uiteraard zijn hem te laten steriliseren, dan bespaar je jezelf een hoop verdriet – mocht hij er ooit vandoor gaan met een huppelkutje dan kan hij je niet daarenboven nog tot op de bodem van je ziel kwetsen met een ‘tweede ronde’. In dit familiescenario kun je je voorstellen dat de mannenpil werkt.
Nu de echte wereld van de vrije liefde en het vreemdgaan. Daar begint de ellende. Probeer je even in te denken hoe zoiets in zijn werk gaat. Je gaat als vrouw-alleen mee met vrienden naar een feestje en daar ontmoet je Hem – een leuke man. Het speelde niet zo in je gedachten, maar nu je Hem hebt ontmoet, beginnen er nieuwe fantasieën door je hoofd te spoken.
Je maakt een lunchafspraak en ziet elkaar nog eens en langzaam maar zeker werk je ernaartoe, vroeger of later gaat het gebeuren: jullie belanden in bed. Natuurlijk heb je allebei steeds heel onverschillig gedaan – gepraat over alles en nog wat (‘Wie had dat kunnen denken, wat hebben wij veel gemeenschappelijk, hoe is het mogelijk dat we elkaar niet eerder zijn tegengekomen’), maar niet over dát. Zelfs in bed stel je het uit tot het laatste moment, maar toch, voordat het er echt van komt, je móet het vragen: ‘Gebruik je wel de pil?’
Nu dient iedere vrouw goed te beseffen dat een man die op het punt staat te gaan neuken, alles zegt wat maar in zijn fantasie opkomt om het zo ver te krijgen. Hier stopt zijn verstand en zijn betrouwbaarheid. Hij is maar uit op één ding (mijn moeder zei het al) en hij laat zich zeker niet tegenhouden door zoiets stupides als het wel of niet de pil gebruiken, dus hij zegt in volle ernst: ‘Maak je geen zorgen, schatje.’
En nu moet je je dus echt zorgen maken, want het was geen ja en geen nee. Het was de echte man die hier sprak en die is niet te vertrouwen.

Marianne Bernard, de Leunstoel, oktober 2003.
Ook verschenen in Springveren, het beste uit De Leunstoel. Eburon, 2007.



   
   
   
   
   
   
   
   
   
   

Eindelijk mooi rookweer, tijd voor smirten.
In Spanje gold het rookverbod al langer dan in Nederland. We waren er in februari nog. Ze hebben het rookprobleem daar elegant opgelost: in sommige zaken mag het niet, in andere wel. De achtergrond is me niet duidelijk geworden, maar wel weet ik dat in het leuke kroegje naast de ingang van ons hotel boven de bar een prachtig bordje hangt met de tekst: ‘En este establecimiento se permite fumar’ – in deze zaak is roken toegestaan. Op alle tafeltjes staan asbakken en toch zitten er ook mensen te eten, een pizza of hamburger of iets anders eenvoudigs, alsof het nog is zoals vroeger. En zo is het hier ook.
In België hebben we het buitenroken zien inburgeren; daar is het rookverbod al eerder dan in Nederland ingevoerd. Daar zagen we voor het eerst hoe mensen in restaurants tussen de gangen door de tafel verlieten, hun jas aantrokken en verdwenen. Wij vonden dat maar raar. We dachten aanvankelijk dat ze ontevreden waren over het eten of zoiets, maar later ontdekten we dat ze naar buiten gingen om te roken en even hun gsm aan te zetten. Er zijn in België trouwens ook nog cafés waar je uitsluitend kunt drinken, niet eten dus, waar roken gewoon is toegestaan. Heel verwarrend: zaten wij te kleumen op het terras en zagen we plotseling binnen mensen met een cigaret.
Met de nieuwe gebruiken ontstaan ook nieuwe sociale conventies. Als we in Amsterdam in ons stamcafé zitten met een gezelschap van zes of acht, gaan we met twee tegelijk even eruit om op te steken. Eenmaal buiten wordt er natuurlijk geroddeld over de mensen binnen, in de zekerheid dat wie binnen aan tafel zit onmiddellijk over ons is begonnen. Zo worden er heel wat geheimpjes en roddels uitgewisseld in de paar minuutjes tijd die nodig zijn voor een cigaretje; daarna staat iedereen weer op om binnen aan tafel te gaan zitten. Meestal volgt dan een soort stoelendans – dan zijn de binnenblijvers bij elkaar geklonterd en sluiten wij aan. Zo is onze nieuwe cultuur.
Maar buiten bij de rokers kan meer gebeuren. Zo zat ik kortgeleden samen met een vriendin al rokend te praten over haar liefdesleven; ze is op zoek naar een nieuwe vriend. Spontaan stond van een aanpalend tafeltje een man op, die beleefd vertelde dat hij ons gesprek had gehoord, en tegen mijn vriendin zei: ‘Ik zag u hierbuiten vorige week ook al zitten’ – waarna hij zich voorstelde. Ze vond hem heel aardig. Hoe het is afgelopen hoor ik nog wel.
Vorige week stond ik in mijn eentje even buiten een klein café, het was nog vroeg, begin van de avond, en er kwam een jongeman bij me staan die ook opstak; hij bleek de ober. ‘Curieus’, zei ik, ‘voor jou ben ik nou juist hier gaan staan en nu sta jij hier ook met een cigaret.’
‘Tja’, zei hij, ‘nu lijkt dat overdreven, maar vroeger, als het tegen middernacht liep, kon je de muur aan de overkant van de bar niet meer zien van de rook. Dat was indertijd niet zo aangenaam werken.’ Ook vertelde deze vriendelijke ober hoe hij vanaf de bar, mooi de zaak overziende, vaststelde hoe een paar meisjes opstaan om buiten te roken, en vervolgens twee mannen een blik wisselen en ook naar buiten gaan. Het lijkt wel alsof de kansen buiten beter liggen dan binnen. Bij het roken heb je makkelijker aanspraak, daar begint het Smirten (samenvoeging van Smoking en Flirten), het mooiste gevolg van het nieuwe roken.
Nu is het eindelijk lente geworden, de terrassen zitten weer vol en ik hoorde het al: ‘Gelukkig mooi rookweer.’
‘Wass ich noch zu sagen hätte dauert eine Zigarette und ein letztes Glass im Stehen.’

Marianne Bernard, De Leunstoel, April 2009

 

 
Hello boys
In het aprilnummer (2008) van haar eigen maandblad stelt Linda de Mol vast dat haar borsten de laatste jaren zeker vier centimeter zijn gezakt. Inderdaad, kijk maar eens naar tienermeisjes en zie hoe hoog die borstjes zitten. Linda heeft nog geluk gehad. Als ik mezelf bekijk, moet ik tot mijn gêne vaststellen dat de mijne wel tien centimeter zijn gezakt. Maar hoe erg is dat eigenlijk? Als ik in de Linda al die (blote) borsten zie, sommige heel klein, sommige reusachtig, ben ik als vrouw van zekere leeftijd zelfs heel tevreden met mijn mooie 85C. Nog groter zou alleen maar lastig worden, met kleren kopen, met sporten – en niet te vergeten met die hinderlijke mannenblikken.
Sommige mannen kijken het eerst naar vrouwenborsten, voor ze verder denken. Dat zijn de zogenaamde tietenmannen. Er bestaan ook mannen die meer liefhebber zijn van grote billen. Sommigen zijn zelfs zulke hevige kontenmannen dat ze uitsluitend smachten naar, in mijn ogen te dikke, zwarte vrouwen (maar dit terzijde).
Vroeger, in de jaren zeventig, liep ik het liefst zonder. Niet alleen omdat het toen de grote mode was (ik was een echte hippie), maar ik had ook bijna niets om in een eventuele bh te stoppen. Toch was ik als broodmagere twintiger erg tevreden met mijn tienerborstjes 75A – en de jongens die achter mij aan zaten ook. Pas jaren later besefte ik dat ze ongemerkt groter waren geworden, toen ik op een dag samen met een vriendin de potloodtest deed (als een potlood eronder blijft zitten, heb je ‘hangers’) en geschrokken vaststelde dat ook een hockeystick er niet tussenuit viel. Vanaf dat moment ben ik een bh gaan dragen.
Blijft de vraag of je wel of niet je decolleté moet inzetten in de strijd om professionele erkenning. Een discussie die – met de zomer voor de deur – weer eens opleeft. Ik zou denken dat het bij werk om je hersens gaat en niet om je borsten. De grote emancipatievraag is immers: hoe word je one of the boys?
Helaas schiet de logica hier te kort. Bij sollicitaties wordt nog steeds de mooiste gekozen. Mannen zouden onbewust denken dat het aantrekkelijkste meisje ook de beste collega kan worden (een hoofdredacteur, nu overleden, placht te zeggen: ‘Bij gelijke geschiktheid hebben lekkere wijven de voorkeur’). En ook bij promoties zou de mooiste betere kansen maken. Daarom zetten vrouwen dus graag hun boezem in. Zelf was ik ook niet de lelijkste en ik heb daar wel eens van geprofiteerd, maar ik hield altijd netjes mijn knoopjes dicht. Nu blijk ik daarmee tuttiger te zijn geweest dan de meeste van mijn zusters.
Als extreem voorbeeld van de decolleté-discussie nog even ons emancipatie-rolmodel Angela Merkel. Als bondskanselier heeft zij de absolute top bereikt. Daarbij heeft ze nooit haar uiterlijk of charme ingezet, maar alleen haar hersens en haar grote mond. Ze zag er altijd uiterst ingetogen, maar wel stijlvol uit, zelfs bij feestelijke gelegenheden. Nu voelt ze zich vrij om als verrassing haar prachtige boezem aan de wereld te tonen. Zo kan het dus ook.

Marianne Bernard, De Leunstoel, April 2008

Lubbers-handjes
Vroeger, toen ik nog op de HBS zat, bestond seksuele intimidatie niet. Een meisje dat in verwachting raakte moest van school af. Ze was een ‘sloerie’, zei mijn moeder. De tekenleraar, die haar had bezwangerd, bleef gewoon op school. Het werd niet eens een schandaal.
Ook later, toen ik ging werken, kon je je als vrouw beter koest houden tegen mannen die dachten dat ze zich alles konden permitteren. In de bibliotheek moest een man altijd net voor je langs op borsthoogte iets uit de kast halen. Stond je op een krukje om een boek van de hoogste plank te pakken, dan moest die man net iets op de onderste plank zoeken. Je wist dan zeker dat hij probeerde onder je rok te kijken. Je haalde het niet in je hoofd om iets tegen zo’n man te zeggen. Dat zou je wel eens je baantje en je goede reputatie kunnen kosten. Hooguit fluisterde je iets tegen een collega, die dan meewarig zei dat mannen nu eenmaal zo zijn.
Nu leven we gelukkig in andere tijden. Als een man al zoiets zou proberen kun je om te beginnen een dreun geven, of een grote mond. Maar de meeste mannen piekeren er niet meer over. Vrouwen hebben de wet aan hun kant: niet de vrouw, maar de man kan zijn baan, wellicht zijn carrière verder vergeten.
Het is alweer een jaar of tien geleden dat er een lijstje van ‘ongewenste overtredingen’ in de Volkskrant stond, met ‘boetes’ erbij. Handen in de taille: zoveel boete, handen op de billen: zoveel boete, et cetera, eindigend met ‘het doen’: tienduizend gulden boete. Ik had dat lijstje destijds op het prikbord boven mijn bureau gehangen. Een zakenrelatie die vaak over de vloer kwam, boog zich voorover om het knipsel te lezen en terwijl hij dat deed, gleden zijn beide handen aan weerskanten onder mijn trui. ‘Dat is dus vijfduizend gulden boete’, zei ik monter. ‘Hoezo?’, vroeg hij. Hij had de hele aanraking op de automatische piloot gedaan. Het idee dat het hier om seksuele intimidatie ging was nog nooit bij hem opgekomen.
We kennen er allemaal wel een paar. Op ieder kantoor, in elke vriendenkring, lopen ze rond. Ze hebben geen besef, laat staan controle over hun handjes. Ze hebben van die ‘Lubbers-handjes’.
Het hangt er soms nog een beetje van af hoe goed ze je kennen, maar aanraken, al dan niet met stoute bedoelingen, is voor sommige mannen heel normaal. En dan proberen ze gewoon hoe ver ze kunnen gaan. Soms proberen ze ook je te zoenen. Als ik dan zeg: ‘Hé, wat denk je wel?’, is het antwoord: ‘Bert is toch in de keuken.’
De kwestie-Lubbers is inmiddels weer op raadselachtige wijze de wereld uit.
We zullen het nooit weten. Ik las in een buitenlands blad wat hij precies gedaan zou hebben: niet alleen had hij met zijn handen haar billen (zogenaamd vriendschappelijk) aangeraakt, maar ook nog eens lekker tegen haar aan staan rijden. Je kunt je voorstellen hoe het gegaan is. Ze zei: ‘Stop ermee.’ Hij zei: ‘Waarmee?’ En ging vrolijk verder. Tot ze dacht: nu pak ik je terug. Met alle treurige gevolgen van dien.
Lubbers deed gewoon zoals hij altijd al in Den Haag had gedaan. Niets bijzonders dus (dat zei hij zelf ook), dus hersenloos en op de automatische piloot met zijn handjes vrouwen beetpakken. Daar was hij tot nu toe altijd mee weggekomen, doordat de meeste vrouwen het gewoon zielig (pathetic) vonden, maar geen kwestie om naar de rechter te stappen. Hij was kennelijk even vergeten dat je in het buitenland beter moet oppassen en nadenken.
Zijn we in al die jaren een stap verder gekomen? Vrouwen misschien, die laten zich niet meer een-twee-drie intimideren. En de wetgeving is aangepast, dus we hebben (in theorie) een poot om op te staan. Maar mannen? Ik ben bang dat onze jagers voor altijd en eeuwig in het stenen tijdperk zijn blijven steken.

Marianne Bernard, De Leunstoel, December 2004

What Would Jackie Do?
What would Frank do?’, is voor echte mannen aan de bar altijd het devies bij lastige kwesties over vrouwen, geld, of als ze zich anderszins in de nesten hebben gewerkt. Wie Frank is, weet iedereen: Frank Sinatra, ook wel liefdevol Francis Albert genoemd (door Tony Soprano bijvoorbeeld). Er zijn zelfs armbanden (voor mannen!) met deze tekst erop, om ze er steeds aan te herinneren.
Voor vrouwen bestond tot nu toe niet zo’n voorbeeld. Je had Maria, maar die leek een beetje vaag als rolmodel. Nu is er gelukkig het boek ‘What Would Jackie Do?’. Jackie is natuurlijk Jackie Kennedy, de vrouw van president John F. Kennedy, die in 1963 werd vermoord. Zij was een echte lady. Een rolmodel voor velen in haar tijd.
Ze werd geroemd om haar excellente gevoel voor stijl, zowel op het gebied van mode als wat manieren betreft.
In het boek wordt vooral ingegaan op wat Jackie Kennedy deed, niet zozeer op wat ze zou doen. Toch staat het vol met handige tips en curieuze raadgevingen. De ondertitel luidt ook: ‘An Inspired Guide to Distinctive Living’.
Over mode:
Een vrouw is ‘goed gekleed’ als mensen zeggen: ‘Ze zag er prachtig (heavenly) uit, maar ik kan me niet precies herinneren wat ze aan had.’
Als je moeite hebt met kiezen wat de beste jurk of het beste pakje is: kies voor de mooiste stof (zijde of kasjmier). Zorg dat het irresistible aanvoelt.
Pas op met te korte jurken of rokken: je moet er netjes mee kunnen zitten. Bij het decolleté: laat wat te raden over, dat is sexier. Als je man het mooi vindt, kijk dan even of het niet te bloot is. Zo nee, doe hem een plezier en hou rekening met zijn smaak. Houdt hij niet van bloemetjesprint, helaas, dan draag je effen stoffen. Maar probeer wel een beetje op te vallen. Als je eruit ziet zoals iedereen is er ook iets mis.
Als je moeder het mooi vindt – of, erger, enthousiast is – kijk nog eens kritisch: klopt alles wel?
Jackie had zelfs een anti-rolmodel: als iemand van het Britse koningshuis zoiets draagt, is het niet geschikt voor mij. (Dit was lang voor de Diana-tijd.)
Ze droeg in huis wel gemakkelijke kleding, zoals capri-broeken (die nu weer in de mode zijn, maar toen als zeer informeel golden), maar nooit in het openbaar. Als er destijds jogging-pakken waren geweest, had ze er vast wel in rondgelopen maar nooit buiten de deur. Never.
En ze wist: Een vrouw van de wereld kent de internationale maten: de Europese, de Engelse, de Italiaanse, en ook de schoenmaten in diverse landen.
Over haar leefstijl:
Jackie deed haar leven lang aan de lijn, maar ze volgde nooit een dieet. Ze deed wat we nu een soort South Beach-dieet zouden noemen. Daarnaast ging ze gewoon elke ochtend op de weegschaal staan. Ze mocht van zichzelf nooit meer dan 130 Amerikaanse ponden wegen, bijna 60 kilo. Woog ze meer, dan veroordeelde ze zichzelf tot een meedogenloos regime van sla en bouillon, tot het gewicht weer in orde was. Ze at nooit een toetje, maar snoepte een hapje met haar lepeltje bij een tafelgenoot en zei dan: ‘How wonderful.
Er zijn een paar prachtige boeken geschreven over de diners en feesten die ze in het Witte Huis organiseerde. Ze had veel ideeën over hoe het hoorde bij grote en kleine etentjes.
Over mannen en vreemdgaan:
Ze dacht dat mannen het vreemdgaan in hun DNA hadden zitten, dat ze dat nu eenmaal niet konden laten. Daarom verdroeg ze het en leed in stilte. Je moest jezelf ver daarboven verheven voelen. Dat gaf haar een grote waardigheid. Ze zou het geklaag van prinses Diana – uit de school klappen! – zeker hebben afgekeurd.
Op het werk:
Laat je mannelijke collega’s niet merken hoe slim je bent. Spreek hun (mannen)taal. Maar praat zacht, dan moet een man om je te verstaan zich naar je toe buigen en maak je jezelf interessanter.
Verder staan er in het boek tips en ideeën over geldzaken en hoe je altijd het juiste en meest tactische moet zeggen. En er wordt gespeculeerd over hoe ze in het elektronische tijdperk zou leven. Zou ze op het web shoppen? (Ja.) Naar porno kijken? (Ja, maar onder een andere naam.) Zou ze e-mails en brieven beantwoorden per e-mail? Ja, maar ze zou ook nog steeds briefjes met de hand schrijven.
Maar toch, als je ziet hoe vreselijk correct haar leefregels waren, ga je twijfelen of je haar nog wel zo’n sympathiek voorbeeld vindt. Zou je werkelijk op haar willen lijken? Is het allemaal niet té? Te netjes, te ingehouden, te fatsoenlijk, te bescheiden en nooit emoties tonen, nooit haantje de voorste spelen. Kortom, veel te tuttig. Maar was ze echt wel zo?
Op een beslissend moment in haar leven, namelijk toen JFK succes kreeg in de politiek, vroeg Jackie advies aan Diana Vreeland, destijds hoofdredactrice van de Amerikaanse Vogue. Ze stuurde haar een handgeschreven briefje, waarin ze om hulp vroeg over ‘clothes’. Diana Vreeland beval haar ontwerper Oleg Cassini aan, and the rest is history.
Ze zouden altijd bevriend blijven: Jackie Kennedy en Diana Vreeland, de vrouw die placht te zeggen: ‘Vulgair – hoezo? Het kan niet vulgair genoeg!’
Ik vermoed dat het misschien stiekem wel meeviel met de keurige tuttigheid van Jackie Kennedy.
Shelly Branch & Sue Callaway: What Would Jackie Do? Gotham Books, New York, 2006.

Marianne Bernard, De Leunstoel, October 2007


De man als lustobject?
Rond de kerstdagen ontvingen wij niet alleen papieren maar ook elektronische kerstkaarten. De meeste waren van het gewone genre: huisje met boom in de tuin en rendier met arreslee. Klik je op het huis dan gaat de buitenverlichting aan (zoals in mijn favoriete Chevy Chase-kerstfilm). Klik je op het rendier dan hoor je arreslee-muziek. Klik je op de boom dan gaan kaarsjes aan en dansen er eekhoorntjes omheen et cetera.
Maar één kaart viel erg uit de toon en zorgde bij ons thuis voor veel flauwe grappen: het was een simpele kaart met alleen een kerstboom erop en daaronder twee cadeautjes: for him en for her.
Klikte je op het pakje for him, dan ontpopte zich een schermvullende foto van een ‘lekker stuk’: een blond meisje in kerstmannenpakje ter grootte van een bikini. Het stond niet ter discussie: iedereen vond dit een lekker stuk.
Nu was ik uiteraard heel benieuwd naar het cadeautje for her. Zou er ook een eenduidig plaatje te bedenken zijn van een mannelijk ‘lekker stuk’? Zouden ze een blonde adonis hebben uitgekozen, zoals laatst nog in Sex And The City te bewonderen was, of zouden ze een stevige donkere bodybuilder-achtige toy boy hebben gekozen, of de man uit de Pepsi-Cola commercial?
Toen ik op mijn pakje klikte verscheen er een foto van een luxe pannenset. Dat was het kerstcadeautje for her. Nou moe. Ik was niet alleen teleurgesteld en gefrustreerd, ik voelde me ook tamelijk beledigd door deze onderschatting van de vrouwelijke fantasie. De betekenis leek zo’n beetje: de vrouw heeft maar één recht en dat is het aanrecht. Vernederend voor de geëmancipeerde vrouw dus. Of was dat nou juist de humor? Bij ons thuis (man, drie zonen en ik) kwamen we er niet uit.
Nu lees ik in NRC Handelsblad (zaterdag 17 januari 2005) hoe Beatrijs Ritsema uitlegt dat het ‘lekkere stuk’ voor de vrouw juist niet bestaat. Vrouwen zouden mannen niet als lustobject bekijken. Beatrijs beschouwt de geur van zijn jasje of een gedeelde sigaret als erotisch het meest prikkelend. Hier heb je nu de echte verwarring: wat hier door elkaar wordt gehaald is partnerkeuze en seksuele verlangens van de vrouw.
Met je partner kun je momenten van groot geluk beleven. Je partner is immers ook je beste vriend, je maatje, je stilzwijgende bondgenoot. Niets kan de gelukzaligheid overtreffen van allebei met een boek op een terrasje zitten met een kopje koffie. Dat is de harmonie die je kunt bereiken door de juiste partnerkeuze. Binnen zo’n relatie kan seksuele intimiteit ook een rol spelen. Dat staat volkomen los van het idee dat je als vrouw ook gevoelig kunt zijn voor een andere aantrekkelijke man.
Denk als voorbeeld maar weer aan de Pepsi-Cola man of inderdaad aan Björn Andresen, de veelbegeerde jongen uit de film Dood in Venetië. Precies zoals Germaine Greer het bedoelt: de man als lustobject om met groot genoegen naar te kijken en van het plaatje te genieten, al dan niet met seksuele fantasieën erbij. (Misschien wel net zoals homo’s naar mooie mannen kijken.)
Dat ik daar niet alleen in sta, blijkt keer op keer wanneer ik met vriendinnen naar een zogenaamde chickflick (een typische vrouwenfilm) ga. Als Hugh Grant opkomt ontstaat er spontaan gejoel, gelach en geklap in de zaal. Al die vrouwen weten dat hij het lustobject is – daarom zijn ze ook juist naar deze (middelmatige) film gegaan, maar ze nemen hem geen seconde serieus. Er bestaat geen enkele twijfel over: hij is niet de beoogde levenspartner, hij is het lustobject.

Marianne Bernard. De Leunstoel, Januari 2005


Linda oh Linda
De verhalen over Linda de Mol – volgens De Telegraaf bood zij een pas gescheiden vriendin tijdelijk onderdak en troost en werd haar man verliefd op die vrouw – hebben bij mij oude wonden opengescheurd uit mijn eigen verre verleden.
Ik was pas getrouwd met mijn eerste echtgenoot, we waren jong en gelukkig en net verhuisd van een klein zolderkamertje naar een mooie nieuwe flat. Op een avond ging de bel en voor de deur stond een oude schoolvriendin van mij met in haar ene hand een gitaar en in de andere hand een vuilniszak met kleren. Ze snikte een beetje en het was nogal koud, ze was door haar vader het huis uit gesmeten. Ik zei meteen: ‘Kom binnen, wij vangen je wel op. Je kunt voorlopig bij ons blijven.’
In het begin was het heel gezellig. We trokken een fles wijn open en hoorden al haar verhalen aan, over haar lover die niet wilde deugen, over haar gereformeerde ouders die niets snapten en over haar plannen om zangeres te worden.
Er werd muziek gespeeld, mijn man op de piano en zij op haar gitaar, en intussen maakte ik eten. We waren een grote warme familie. Dat ging zo een weekje goed tot ik natuurlijk in de gaten kreeg dat het fout ging. Mijn vriendin was wat je zou kunnen noemen een blonde stoot. Ze had lang, dik, blond haar en was volgens mij een beetje te dik, maar dat kon je ook anders zien, als weelderig of zoiets. Enfin, er begon al snel iets te broeien tussen mijn man en mijn vriendin. Ik heb het maar kort aangezien en haar eruit gegooid. Daar ging ze weer met haar gitaar en haar vuilniszak.
Hoewel hij lief en zachtaardig was, was mijn eerste man ook een echte macho, een vrolijke vrouwenverleider. Hij hoefde er niet veel voor te doen om dames te versieren, meestal was gewoon aan de bar zitten al genoeg. Hij had er talent voor, maar zei altijd: ‘Ik doe toch niemand kwaad. Je moet je geen zorgen maken.’ Meestal deed ik dat ook niet en kon ik op tijd ingrijpen. Maar op den duur bleek hij een notoire vreemdganger. The rest is history.
Bij dit soort toestanden komt altijd de vraag naar boven: Wie is nou de schuldige? Wie had zich moeten beheersen? Wie heeft wie verleid?
Had ik mijn vriendin destijds niet in huis moeten halen? De kat op het spek binden, noemen ze dat. Had mijn man zich moeten inhouden en moeten beslissen dat je als getrouwde man niet ingaat op verleidingen? Of had zij hem niet moeten uitdagen en zich netter moeten gedragen? Kunnen vrouwen geen echte vriendinnen zijn, maar zijn het eigenlijk valse heksen?
Ik denk aan die arme Linda de Mol. De kranten staan vol theorieën over de schuldvraag. Iedereen heeft het erover. Maar daar gaat het helemaal niet om. Haar man had er niet op moeten ingaan – dat is de kern van de zaak. Iedereen komt wel eens iemand tegen op wie je ‘verliefd’ kunnen worden, maar dan ben je helaas pindakaas getrouwd met een hele leuke vrouw en heb je hele leuke kleine kinderen, dus dat kan niet doorgaan. Je weet dat deze verliefdheid een (al dan niet seksuele) bevlieging is, die enorme ellende tot gevolg kan hebben, dus je geeft er niet aan toe. Zo simpel is het.
En als het onheil dan toch al is geschied, dat ze het hebben gedaan en dat het is uitgekomen, dan moeten ze er gewoon onmiddellijk een eind aan maken en oprechte spijt betuigen, en dan gaat die vriendin de deur uit (vele jaren vriendschap helaas down the drain) en lijm je samen met je man de brokstukken weer. Dan hoeft de Privé er ook niet aan te pas te komen.
Maar hij moest zo nodig ‘verliefd’ worden, hij liet het gebeuren. Dus werd het een ramp en is iedereen vreselijk ongelukkig en ligt het leed ook nog op straat. Wat een sukkel, die man. Is hij wel de liefde van Linda waard?

Marianne Bernard, De Leunstoel, November 2007



Emancipatie?
‘Emancipatieproces loopt achter bij streefcijfers.’ Aldus de kop boven het persbericht over de Emancipatie monitor van het Sociaal Cultureel Planbureau. De kranten stonden er meteen vol van. NRC: ‘Maatschappelijke macht krijg je niet in deeltijd.’ Elsevier: ‘Het ligt niet aan de mannen.’ Tja, waar ligt het dan wel aan? En waar gaat het eigenlijk over?
Het persbericht: ‘De arbeidstoename van vrouwen is toegenomen van 39 % in 1990 tot 55 % in 2003. Bijna de helft van de vrouwen en mannen vindt in 2002 dat het gezinsleven er onder lijdt als een moeder een volledige baan heeft, tegen een kwart in 1991. In 1990 had de helft van de werkende vrouwen in Nederland een deeltijdbaan, in 2003 is dit aandeel toegenomen tot 66 %. Het aantal economisch zelfstandige vrouwen (met een inkomen van tenminste 70 % van het netto minimumloon), is gestegen van 25 % in 1990 tot 41 % in 2001.’
Dat zijn dus ‘teleurstellende cijfers’. We lopen achter bij de streefcijfers, die hoger waren. Wat ze bedoelen is: in andere landen werken ‘alle’ vrouwen fulltime, of zeker een groter deel dan in Nederland.
Neem bijvoorbeeld Griekenland. Daar werken ‘alle’ vrouwen. De oma’s wonen bij hun kinderen in huis, ze passen op de kleinkinderen, doen het huishouden en zorgen voor het eten. Daar klopt al iets niet: zijn die oma’s geen vrouwen? In Frankrijk idem dito: de oma’s passen op de kinderen. Maar er ontstaat langzaam maar zeker een probleem als oma ook een baan heeft. Uiteindelijk zal altijd iemand voor de kinderen moeten zorgen. Is het echt de bedoeling dat alle kinderen vijf hele dagen in de week van vroeg tot laat naar een crèche gaan? Het zijn geen fietsen die je naar een stalling kunt brengen.
Ik zou het trouwens graag even in historisch perspectief willen zien. Hoe lang hebben vrouwen eigenlijk kiesrecht? Hoe lang is het al normaal dat we überhaupt werken?
Mijn man zegt voor de grap wel eens: ‘Alle ellende is begonnen toen we ze leerden lezen en schrijven.’ (Onlangs riep een imam dat zelfs nog in ernst.)
In de jaren zestig, toen ik mijn eerste baantje kreeg, was het gebruik dat je ontslag kreeg als je ging trouwen. Mijn moeder wist niet beter of een getrouwde vrouw werkte niet. Alleen de vrouwen van mannen die heel weinig verdienden, moesten werken. Dat was een beetje gênant. Kinderen van zulke moeders droegen een touw om hun nek met de huissleutel eraan, de zogenaamde sleutelkinderen. Nee, je zorgde er als vrouw wel voor dat je thuis met de theepot zat te wachten als je kinderen uit school kwamen.
Natuurlijk werd het huishouden minder tijdrovend door ijskasten, wasmachines en kleinere gezinnen (we kregen niet meer zeven of tien kinderen, maar één of twee). Thuiszitten werd een beetje is this all there is? Daarom gingen we in die tijd massaal werken, maar dat was vooral voor de luxe, voor dure buitenlandse vakanties en om het eigen, zelfverdiende zakgeld over de balk te kunnen smijten.
Pas daarna kwam het idee dat werk ook geestelijke voldoening zou moeten geven en gingen we allemaal studeren. Logisch dat vervolgens het idee van een echte carrière ontstond.
En nu zitten we met de gebakken peren. We willen alles en dat lukt niet iedereen.
Heeft de Minister zelf geen moeder? Denkt hij echt dat iemand onder de indruk is van zijn vergelijkingen met 1990 en zijn streefcijfers voor de toekomst? Is hij vergeten dat je in de jaren zestig nog een handtekening van je man nodig had om een bankrekening te openen? Zijn we niet enorm vooruitgegaan de laatste veertig jaar?
We weten zo langzamerhand wel dat mannen als het erop aankomt nog in het stenen tijdperk leven en zich deep down jagers voelen. Wie zegt dat vrouwen ook niet stiekem nog oermoeders zijn, die het liefste het veilige hol verzorgen en op de kinderen passen? Dat is immers de achtergrond van het parttime werken. En als een man al een dag korter gaat werken, wil hij gewoon swingend met de kinderwagen in het park wandelen, eventueel zet hij nog iets te eten op tafel, maar echt meedenken in het huishouden, dat moet je natuurlijk niet van hem verwachten. Kom nou! Nee, er zijn grenzen. Een vrouw mag wel een baantje hebben, maar ze moet haar plaats kennen.

Marianne Bernard, De Leunstoel, Januari 2005

 

Twee huizen

Deze zomer (2008) beleefden we twee droevige maanden: eerst overleed mijn schoonmoeder en drie weken later stierf mijn vader. Zo werden wij in een paar weken de oudsten van twee families – mijn schoonvader was al in 2004 overleden en mijn moeder in 2006.
Het gevolg was ook dat we nu twee huizen moesten opruimen. Twee huizen, van twee zeer oude echtparen. Ze waren allebei een paar jaar geleden weliswaar al van hun echte huis naar een zogenaamde aanleunwoning gegaan, dus kleiner gaan wonen, maar zelfs dan kun je jezelf nog met heel veel spullen omringen.
Mijn vader leefde nog steeds in het huis zoals het in de tijd van mijn moeder was, vol met haar spullen, haar servies, haar kleren en toiletfrutsels, haar keukenspullen, de door haar zelf geborduurde tafelkleden, de kanten kleedjes en zakdoekjes, en de mooie lepeltjes die weer van haar moeder waren geweest.
Het huis van mijn schoonmoeder stond al net zo vol met herinneringen, mooie en lelijke spullen, tafeltjes en kastjes vol met antieke geslepen glaasjes, tinnen kandelaars, kopjes en lepeltjes en ook de door haar geborduurde tafelkleden en servetten.
Het is ongelooflijk wat mensen allemaal bewaren: brieven, kasboeken (van meer dan zestig jaar, ieder jaar alle inkomsten en uitgaven, ieder dubbeltje en kwartje, met de hand genoteerd en per week opgeteld), vakantie-albums van veertig jaar reizen, foto-albums met ons onbekende families, ansichtkaarten, dagboeken. Wat moeten we ermee? Het grootste deel zit nu in dozen met het etiket ‘later uitzoeken’.
Het opruimen moest bovendien in grote haast. Je wilt nu eenmaal zo snel mogelijk de huur opzeggen, dus zo’n huis moet leeg. De meubels, wie wil die nog hebben? Is er nog een kleinkind dat een tafeltje wil? Of de boekenkast? De boeken gaan grotendeels meteen naar de Kringloopwinkel, waar ze ook al niet weten wat ze ermee moeten. Literatuur? Niets waard. De kleren – wie wil die kleren? Iedereen die ze ziet (en ruikt) huivert. Weg ermee, gooi alles maar in de Leger des Heils-container en de rest in de vuilniszak. Ik heb van beide moeders nog één karakteristiek jasje bewaard en voorlopig in mijn eigen zolderkast weggehangen. Dat haal ik later wel eens tevoorschijn als de emoties wat zijn geluwd.
De keukenspullen kunnen ook grotendeels weg. Zowel mijn moeder als mijn schoonmoeder had zeker de laatste tien jaar niet meer gekookt, maar de pannen opruimen, dat was kennelijk een te grote stap. Alles was er nog, zelfs de kapotte koekenpan van mijn schoonmoeder waar ze bij wijze van steel een oude boomtak aan had vastgemaakt, vuurvaste ovenschaaltjes terwijl in de aanleunwoning helemaal geen oven was, bestek uit 1940 voor een groot gezin, keukenmessen, schepjes, kloppertjes.
En kookboekjes en -schriftjes. Mijn moeder kon vroeger heerlijk bakken, haar cake was beroemd. We hadden grote verwachtingen toen we een schrift met ingeplakte recepten vonden. Maar daar zaten alleen de uitgeknipte voorschriften van Koopmans cakemeel in. Ze bleek alles altijd kant en klaar uit pakjes gemaakt te hebben.
Mijn schoonmoeder was een erudiete, intellectuele vrouw, ze was zelfs meester in de rechten en ze heeft in haar woonplaats nog voor de PvdA in de gemeenteraad gezeten. Ze behoorde tot een geëmancipeerde stroming die huishouden en koken als een onontkoombare plicht beschouwde – dáár had je niet voor gestudeerd. Toch vonden we bij het opruimen van haar huis een zelfgemaakt kookboekje met handgeschreven recepten en knipseltjes uit de NRC. Ze kookte weliswaar altijd met een zekere tegenzin, maar nu bleek hoezeer ze toch haar best heeft gedaan.
Ook waren er in beide huizen naaidozen en handwerkspullen. We vonden twee bijna identieke prachtige houten naaikisten met daarin klosjes garen, een kokertje met naalden, mooie schaartjes en vingerhoeden en bosjes haaknaalden. Ook hadden ze allebei een houten, mooi bewerkte breinaaldenkoker met breinaalden erin en natuurlijk dozen en zakjes vol met borduurzijde, wol en garen. Ook vonden we in beide naaidozen een zogenaamd stop-ei, dat is een houten eivormige bol die dient om sokken op te stoppen. Nu kunnen we ons dat nauwelijks meer voorstellen, maar vroeger deden onze moeders dat gewoon als je een gat in je kous had.
Zo hebben we niet alleen twee huizen opgeruimd, maar ook een tijdperk afgesloten. Het was bovendien een leerzame ervaring. Tijdens onze (welverdiende) vakantie daarna zei mijn man bij ieder vaasje of boekje dat ik dreigde te willen kopen: ‘Koop het niet, bedenk dat de kinderen dat later weer weg moeten gooien.’

Marianne Bernard
De Leunstoel, october 2008

Lyceum & museum

Ik herinner me nog goed hoe heerlijk het voelde toen ik, eind veertig, een keer in een oude jas, met mijn bril op en zonder make-up, alleen naar de bioscoop ging. Niemand keek naar me. Tot die dag was ik altijd een ‘stuk’ geweest, werd ik altijd overal door mannen aangesproken, voelde ik me in mijn eentje nergens veilig. Nu hoorde ik er als ‘onzichtbare’ ineens gewoon bij. Wat een verademing, ik kon eindelijk gaan en staan waar ik wilde, zonder te worden lastig gevallen. Die dag was helaas ook in ander opzicht een keerpunt. Ik besefte dat ik soms nog wel ‘gezien’ wilde worden, een mooie vrouw wilde blijven. Voortaan moest ik moeite doen om nog mee te tellen.
Tijdens de kerstvakantie heb ik drie boeken voor oudere vrouwen gelezen, allemaal bedoeld als hart onder de riem om niet droevig te worden over het voortschrijdende verval. Als ik er een lijn in probeer te ontdekken, kom ik tot de verrassende conclusie dat ouder worden toch niet zo leuk is.
Je kunt je nooit meer permitteren om zo maar een broek met een trui aan te trekken, je haar in een staartje te doen, en hup op pad te gaan naar nieuwe avonturen. Nee, je moet je bewust zijn van wat voor effect je bereikt. Zie je er te ouwelijk uit, te tuttig, te damesachtig uit, dan doe je het fout. Zie je er te meisjesachtig uit, te vrolijk of te jeugdig, heb je een te korte rok aan, of een legging, of (foei!) een zomerjurkje zonder mouwen, zodat je (hang)armen zichtbaar zijn, dan is het ook mis.
De dames-hulpboeken staan vol lijstjes: wat is verboden en wat kun je beter wel doen, welke kleren kunnen wel of niet, welke sieraden (ja, daar had ik nog nooit aan gedacht, daar kan ook iets fout gaan), smeer je te veel of te weinig make-up op, te rode lippen, te veel (foute) oogschaduw. Je wordt er doodmoe en droevig van wat je allemaal moet denken en doen om er als oudere vrouw correct bij te lopen.

Emma Brunts boek Slecht nieuws voor iedereen spreekt mij nog het meest aan. Ze vertelt gewoon over zichzelf en haar al dan niet mislukte pogingen om nog mee te tellen. Er staan ook geen verbodslijstjes in. Soms moest ik een beetje lachen, maar soms werd ik er ook heel verdrietig van. De eenzaamheid druipt van iedere bladzijde. Maar de verhalen over de dood van haar moeder en over haar ooglid-operatie zijn fascinerend en ondanks hun droefheid bijzonder grappig.

Een kwestie van lef van Joyce Roodnat heet een stijlgids te zijn en is inderdaad veel meer op uiterlijk gericht en daardoor oppervlakkiger: gebruik geen anti-rimpel crèmes, maar wel vochtinbrengende. Minder persoonlijk en misschien daardoor ook minder verdrietig, al word je ook van dit boek niet vrolijk.
Heel treurig werd ik bijvoorbeeld van het verhaal over de met de jaren steeds dikker wordende vrouwen. Daar valt wel iets aan te doen, namelijk nooit meer snoepen. Onder het kopje ‘Niet doen’ volgt een lijstje van lekkere hapjes die je nooit (echt nooit) meer zou moeten eten, zoals pizza, frites, stukje kaas, stukje chocola. Zo wordt het ouder worden wel heel erg zuur. En natuurlijk staat het vol schoonheidstips, zoals het inmiddels al veelbesproken idee dat je je teennagels altijd zou moeten lakken. Dat is volgens mij juist erg ongezond. De nagels moeten af en toe bloot, in de frisse lucht, anders krijg je rare witte uitslag.

Ten slotte las ik ook How Not To Look Old van de Amerikaanse Charla Krupp. Dat gaat alleen maar over uiterlijk, over de vreugde van het optische bedrog. Een boek vol leuke plaatjes en lastige lijstjes. Ze pakt het hard en streng aan. ‘Forget aging gracefully, aging sucks.’ ‘We’re going to fight aging – and we’re going to look great doing it.’ Met een nieuw pakje, de juiste roklengte en de juiste bril kom je al een heel eind.

Zelf heb ik juist altijd gedacht dat ik later, als ik oud ben (nu dus zo’n beetje), een leuk en ontspannen leventje van ongekende vrijheid zou beginnen, weer eens lekker een stukje taart eten of een cigaretje roken. Op mijn zestigste verjaardag zei ik: ‘Nu hoeft niets meer, maar alles kan nog.’
Maar ieder voordeel heeft zijn nadeel en dat geldt zeker voor vrouwen. Je bent niet meer vruchtbaar en daarmee ben je uitgeschakeld als lustobject – zeggen ze. Maar je kunt rustig spelen dat dit allemaal niet waar is. ‘Van achteren lyceum, van voren museum’ is een flauwe grap, negatief bedoeld, maar voor mij een geuzenspreuk. Zo wil ik juist wél zijn.
Soms loopt een man mij fluitend voorbij en zegt dan: ‘Sorry, mevrouw.’ Wat hij bedoelt is dat hij bij de lyceumkant nog oh la la-achtige plannen had, maar zich bij het zien van mijn gezicht heeft bedacht. Ik vind dat buitengewoon komisch en ik zal er zo lang mogelijk als lyceum & museum proberen uit te zien. Lekker in een kort rokje of shortje lopen als het warm is, of in een strakke spijkerbroek als ik er zin in heb.

Emma Brunt: Slecht nieuws voor iedereen – Over het ongerief van ouder worden. Meulenhoff.
Joyce Roodnat: Een kwestie van lef – Stijlboek voor vrouwen tussen de 40 en de 60+ . Pandora.
Charla Krupp: How Not To Look Old – Fast And Effortless Ways To Look 10 Years Younger, 10 Pounds Lighter, 10 Times Better. Springboard Press.

Marianne Bernard
De Leunstoel, januari 2009

terug naar Home


 

terug naar Home